2 Zeef de bloem en het zout. Doe er 150 g boter, 60 g suiker, het ei en het vanille-extract bij. Bewerk tot een kruimelig deeg. Kneed tot een bol en leg 1 uur in de koelkast.
3 Schil de appels, snij ze in kwarten en verwijder het klokhuis. Besprenkel ze meteen met citroensap, om verkleuren te voorkomen.
4 Laat 120 g boter smelten in een bakvorm die op het vuur én in de oven kan (bv. van gietijzer). Strooi er 175 g suiker bij. Schik er de appelpartjes op de snijkant in. Zet 15 minuten in de oven, tot de appels lichtjes karamelliseren. Draai ze dan op de bolle kant.
5 Rol het deeg op een met bloem bestrooid werkvlak iets groter uit dan de bakvorm. Rol het even op de deegrol en rol het dan over de appels heen weer af. Stop het deeg langs de rand in de vorm en prik er met een vork enkele gaatjes in. Zet de taart 25 tot 30 minuten in de oven.
6 Laat ze een paar minuten afkoelen in de vorm. Keer dan op een serveerschaal.